Historisch overzicht.
De sovjetstaat.
In april 1917 reisde Vladimir Iljitsj Lenin (1870-1924), met hulp van de Duitse regering, uit zijn Zwitserse
ballingschap verlost, via Finland naar Petrograd (sinds 1914 de naam van St. Petersburg). Lenin, officieel
Oeljanov, was na de executie van zijn broer Aleksandr wegens de voorbereiding van een moordaanslag op
Alexander II (1887) in aanraking gekomen met revolutionaire groeperingen. Hij studeerde rechten en
werd advocaat in St. Petersburg. In 1887-1900 werd hij wegens politieke agitatie naar Siberië verbannen en
emigreerde vervolgens naar Zwitserland. Hier ontwikkelde hij volgens de theorieën van Marx en Engels
de basis van zijn revolutionaire programma. Dit programma kon volgens hem alleen door een strak
georganiseerde kaderpartij gerealiseerd worden, niet door een massapartij. In 1903, op de tweede partijdag,
steunde de Russische sociaal-democratische arbeiderspartij hem, daarna werd de partij opgesplitst in
de gematigde mensjeviki (vóór de macht aan de minderheid) en de radicale bolsjeviki (vóór de macht aan
de massa). In 1917 nam Lenin in Petrograd de leiding van de partij op zich en maakte zijn beroemde aprilleuzen
openbaar: 'alle macht aan de sovjets', 'vrede tot elke prijs', 'al het land aan de boeren'.
In juli gelastte de provisorische regering van vorst Lvov nog een keer een groot offensief tegen de centrale
mogendheden, dat tot de militaire ineenstorting van Rusland leidde. Een staatsgreep van bolsjeviki mislukte,
Lenin vluchtte naar Finland. In juli werd Kerenskij minister-president. Op 7 november 1917 (oude
tijdrekening 25 oktober, vandaar 'oktoberrevolutie') grepen de bolsjeviki onder leiding van Lenin de macht.
Lenin nam als hoofd van een door het sovjetcongres opgezette raad van volkscommissarissen de leiding van de
regering op zich. Decreten bepaalden de onteigening van de grond ten gunste van de boeren, de nationalisatie van
de banken en de scheiding van staat en kerk. In december sloot de nieuwe regering een
wapenstilstand met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, waarop in maart 1918 de ondertekening van het vredesverdrag volgde.
Daarna verwierven Finland, Polen, Estland, Lijfland, Litouwen, de Oekraïne, Georgië, Armenië en Azerbaidzjan
de soevereiniteit.
Het 3e Russische radencongres riep in januari 1918 de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek
(RSFSR) uit en eiste van de overige nationaliteiten van het vroegere Russische rijk dat zij eigen radenrepublieken
zouden vormen en zich met de RSFSR federatief zouden verbinden. In maart verlegde de regering haar zetel naar
Moskou. tussen 1918 en 1921 woedde er een hardnekkige burgeroorlog tussen het 'rode leger' en 'de
witten', waarin zich ook de grootmachten Groot-Brittannië, Frankrijk, USA en Japan aan de kant
van 'de witten' mengden. Op 16 juli 1918 werd in Jekaterinenburg (het huidige Sverdlovsk) Nicolaas II met
zijn gezin doodgeschoten. In 1920 en 1921 sloten de Oekraïne en de drie Transkaukasische staten zich aan bij
het bolsjevistische Rusland. Op 30 december 1922 werd de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken (USSR),
kortweg Sovjetunie gesticht.
In 1924 stierf Lenin. Tot 1925 erkenden 22 staten de USSR. De opvolger van Lenin, Josif Stalin (eigenlijk
Dzjoegasjvili, 1879-1953) verstevigde de positie van de partij, stimuleerde de industrialisatie en collectiviseerde
de landbouw. In 1934 trad de Sovjetunie toe tot de Volkenbond. In 1935 sloot zij een verdrag van
wederzijdse bijstand met Frankrijk en Tsjechoslowakije. In 1939 sloot Stalin met het Duitse rijk een
niet-aanvalsverdrag en bezette na de aanval van Hitler op Polen het oostelijk deel van Polen. In 1940 kwamen delen
van Finland, Bessarabië en het noordelijke Boekovina
alsook de Baltische staten bij de Sovjetunie.
Op 22 juni 1941 vielen de Duitsland en zijn bondgenoten (Italië, Roemenië, Hongarije en Finland) de USSR aan.
Voor de Russen begon toen de 'grote vaderlandse oorlog'. Door omsingelingen hoopten Hitler en de Duitse generale
staf op een snelle beëindiging van de veldtocht. In het begin van september 1941 was Leningrad omsingeld.
Eind november werd de Duitse aanval voor Moskou tot staan gebracht.
Tijdens het zomeroffensief in 1942 kwamen de Duitse treopen tot aan de Volga (Stalingrad, tgegenwoordig
Volgograd) en tot aan de Kaukasus. In november 1942 sloot een Russische tegenaanval de ring om Stalingrad.
Eind januari 1943 moest het daar omsingelde leger zich overgeven. vanaf dat moment hadden de Russen de
touwtjes in handen. De terugtochr van de Duitse troepen ('verschroeide aarde') begon. Op 2 mei 1945 capituleerde
de stadsommandant van Berlijn. Op 9 mei 1945 ondertekende generaal-veldmaarschalk Keitel in het
Russische hoofdkwartier in Berlijn-Karlshorst de
onvoorwaardelijke capitulatie.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog begon men met de wederopbouw van de vernielde steden in de USSR.
Sinds 1947 vormen de supermachten de Sovjetunie en de
USA de twee polen van de wereldpolitiek. Na de dood van Stalin in 1953 kwam er een collectief leiderschap (Beria,
Chroesjtsjov en Malenkov). Na enkele maanden werd Beria als verrader uit alle ambten ontzet en
terechtgesteld. In 1955 trad Malenkov af. Het
'Warchaupact' (1955) vormde het bondgenootschap van de communistische staten als tegenhanger van de
westerse NATO (1949). In 1956 luidde Nikita Chroesjtsjov het proces van destalinisatie in. In 1957 lanceerde de
Sovjetunie de eerste ruimtesatelliet. Chroesjtsjov voerde een politiek van vreedzame coëxistentie. In 1964 werd hij
door het centrale Comité (CC) uit alle ambten ontzet.
Zijn opvolgers Leonid Brezjnev (1964-1982), Joerij Andropov (1982-1984), Konstantin Tsjernenko
(1984-1985), Michael Gorbatsjov (1985-1991),Boris Jeltsin (1991-2000) and Poetin (sinds 2000)
intensiveerden de ontspanningspolitiek tegenover het Westen, zonder de Russische invloed echter op te geven.
In 1987 voerde Gorbatsjov een radicale hervorming van de economiein, met ingrijpende veranderingen van de
Russische maatschappij (Perestroika).
|