West-Indische Compagnie
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De West-Indische Compagnie (officieel Geoctroyeerde West-Indische Compagnie (GWIC) maar vaak afgekort tot WIC) was een organisatie die in de 17e en 18e eeuw van de Nederlandse overheid het monopolie kreeg op de handel met alle koloniën in West-Indië, dat wil zeggen de gebiedsdelen Noord- en Zuid-Amerika en West-Afrika. De WIC had echter ook een militaire doelstelling. De WIC zou de oorlog met Spanje kunnen uitbreiden naar de Spaanse koloniën, waardoor voor de Republiek een relatieve rust zou kunnen ontstaan.
Inhoud |
De oprichting van de (eerste) WIC
Nadat de scheepvaart en handel in het Atlantisch gebied vanaf de vijftiende eeuw lange tijd in handen was geweest van de Spanjaarden en de Portugezen, kwamen er in de zestiende eeuw kapers op de kust. Het lukte de Engelsen en de Fransen in die tijd steeds vaker om het monopolie van de Spanjaarden en Portugezen te breken. De grote afwezige in die tijd was echter Nederland. Dit was opmerkelijk gezien hun vooraanstaande positie in de handel en scheepvaart binnen Europa. Pas aan het einde van de zestiende eeuw begon Nederland deel te nemen aan de handel in het Atlantische gebied. Naast de militaire overweging waren de beperkingen die de Spaanse koning Filips II oplegde aan de handel van de Lage Landen binnen Europa een reden om de handel naar de West uit te breiden. Nog een reden was dat de handel binnen Europa zijn verzadigingspunt had bereikt. Daarnaast was een belangrijke impuls in die tijd de immigratie van vele handelaren, geleerden en ambachtslieden uit het door Filips II in 1585 veroverde en geplunderde Antwerpen. Dit zorgde voor een grote toename van kennis en kapitaal nodig voor expedities naar verre oorden in het Atlantische gebied. Een van de geleerden die zich in Amsterdam vestigden in die tijd was Petrus Plancius, een Vlaamse predikant die zich tevens bezighield met het maken van kaarten, globes en zeevaartkundige instrumenten.
In 1609 landde Henry Hudson al op de kust rond het latere Nieuw-Nederland in zijn zoektocht naar de Noordwestelijke Doorvaart naar Azië in opdracht van de Verenigde Oostindische Compagnie. De handel met de West werd ook vertraagd door de vredesonderhandelingen met Spanje. De Republiek was in 1609 verwikkeld in de Tachtigjarige oorlog en Spanje bood vrede aan onder voorwaarde dat de Republiek zich zou terugtrekken uit Azië. Raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt bood echter aan om de handel met de West op te schorten in ruil voor een wapenstilstand, het Twaalfjarig Bestand. In 1619 werd van Oldenbarnevelt onthoofd en twee jaar later liep de wapenstilstand af. In datzelfde jaar 1621 werd de WIC opgericht.
Eén van de oprichters van de WIC was Willem Usselincx.
"Alsoo ons bij die van de West-Indische Compagnie te kennen gegeven is, dat sij inde laestgehoudene Vergaederinge van de Negenthien, beslooten hadden, omme wederom de Compagnie ten besten, ende tot afbreuck der Spaignaerden, in zee te brengen een groot aental van Schepen, ende die aen verscheiden oorden ende gewesten in haere Limiten te gebruijcken, op onse Commissie onder het beleit van een ervaren Admirael ende Capitein Generael, versien met sodanige macht ende Instructie, dat alle andere Admiralen, Commandeurs, Capiteinen en andere Officieren, het sij te land ofte te water met haere onderhebbende Schepen, besette plaetsen, Boots- en Crijchs-volck ter sijner aencomste sich datelick sullen begeven onder sijn commandement ende gebiet, denzelven obedieren."[1]
De organisatie van de WIC
De WIC werd georganiseerd naar het model van de VOC en bestond uit vijf kamers: Amsterdam, Zeeland, Maze, Stad en Lande en Noorderkwartier. Het bestuur bestond uit de Heren XIX. Anders dan de VOC had de WIC echter niet het recht om militairen in te zetten. Daarvoor was toestemming van de Republiek nodig. Omdat in 1621 het Twaalfjarig Bestand was afgelopen en de Republiek weer in staat van oorlog was met Spanje, was ook de kaapvaart een belangrijke doelstelling van de WIC. De verovering van de Zilvervloot door Piet Hein spreekt tot op de dag van vandaag tot de verbeelding. Toen echter in 1648 de vrede met Spanje werd gesloten, was kaapvaart niet meer mogelijk. De belangrijkste handelsproducten van de WIC waren tabak, suiker, goud en Afrikaanse slaven.
Oprichting van de Tweede WIC
Toen de WIC in 1674 door grote financiële problemen haar schulden niet meer kon aflossen, werd het bedrijf ontbonden. Maar vanwege grote vraag naar handel met het westen (voornamelijk handel in slaven), en het feit dat er nog veel koloniën aanwezig waren werd er besloten de Tweede Geoctroyeerde West-Indische compagnie (ook wel Nieuwe West-Indische compagnie genoemd) op te richten in 1675. Deze had hetzelfde handelsgebied als de eerste. Alle schepen, vestingen e.d. werden door het nieuwe bedrijf overgenomen.
De Slavenhandel
De Tweede WIC heeft zich vooral beziggehouden met de slavenhandel, al is het niet zo dat slavenhandel ook economisch gezien op de eerste plaats kwam. In geld uitgedrukt nam de goudhandel een veel belangrijker plaats in. Ruim 75% van de omzet werd door dit edelmetaal in beslag genomen, gevolgd door de slavenhandel, welke slechts een waarde van 13% vertegenwoordigde.
Toch vormde de slavenvaart, waarin de bewindhebbers een zeer groot deel van het bedrijfskapitaal hadden geïnvesteerd, de omvangrijkste scheepvaartactiviteit van de WIC. In de periode 1674-1740 heeft de compagnie 383 schepen uitgereed. Van alle slavenreizen die zijn gemaakt, werden er 235 met eigen vaartuigen, 134 met gehuurde schepen en 14 met in beslag genomen smokkelschepen uitgevoerd.
Op hun jaarlijkse bijeenkomst in de herfst stelden de Heren Tien het aantal uit te reden schepen vast. De verdeling van de schepen over diverse kamers gebeurde aan de hand van de negensleutel. De kamer van Amsterdam nam 4/9 deel van het werk voor haar rekening. Dat hield in dat zij vier van de negen scheepsreizen organiseerde. Voorts werden de vertrekdata vastgesteld en waar de slaven in Afrika gehaald en in Amerika afgeleverd moesten worden. In het bijzonder werd er op gelet dat de schepen niet te snel na elkaar werden uitgereed. Te veel schepen voor de kust van Afrika betekende lange wachttijden, waardoor het risico van sterfte van de reeds aan boord zijnde slaven aanzienlijk werd vergroot. Tenslotte stelde het college de waarde van de lading vast, waarbij tevens werd aangegeven hoeveel slaven ervoor ingekocht moesten worden.
De eigenlijke organisatie van de slavenreizen berustte bij de verschillende kamers, die daarvoor speciale commissies in het leven hadden geroepen. Zo telde de ‘’commissie tot de saaken van de slavenhandel’’ in de kamer Amsterdam vijf leden, waarmee zij de grootste commissie van deze kamer was.
De reis begon in één van de vele Nederlandse havens. Van daar voeren de Hollanders langs de Afrikaanse kust en stopten in een van de Nederlandse forten aan de Goudkust. De belangrijksten waren Elmina en Accra.
Aan de slaven werden nauwkeurige eisen gesteld. Voor leverbare slaven werden gehouden: degene die niet blind, lam nog gebroken sijn, ende ook dewelke geen besmettelijke siekte hebben. Verder werd bepaald welke leeftijd de slaven mochten hebben en wat hun marktwaarde was. Volwaardige slaven waren vijftien tot en met zesendertig jaar oud, slaven ouder dan zesendertig kwamen niet in aanmerking voor transport, slaven van zes tot vijftien jaar telden als drie voor de prijs van twee en van twee tot zes jaar twee voor de prijs van één. Voor een slaaf moest volgens het contract tweehonderd gulden worden betaald. Planters van suikerplantages kregen korting. De rekening moest voor eenderde voldaan worden in suiker. De betaling diende te gebeuren veertien dagen na de ontvangst van de gekochte slaven, waarbij het deel suiker belangrijker was dan het geld, dat eventueel later voldaan mocht worden.
De grootste schepen die voor de slavenvaart werden uitgerust, waren fluiten, pinassen en fregatten. Dergelijke vaartuigen waren tussen de 100 en 120 voet lang en vervoerden gemiddeld zeshonderd slaven per reis. Bij het vaststellen van de ‘toerbeurten’ hanteerden de Heren Tien de standaard van vijfhonderd slaven voor grote schepen. In de praktijk viel het aantal vervoerde slaven altijd hoger uit dan de standaard aangaf.
Deze grote slavenschepen werden bewapend met vijftien tot twintig stukken geschut en hadden een bemanning van vijfenveertig tot zestig man. De gemiddelde reisduur van een slavenschip was 516 dagen, inclusief de wachttijd in Afrika en Amerika en de terugreis naar de Republiek.
De slaven werden voor 200 gulden (ongeveer een jaarloon voor een arbeider) verkocht aan tussenhandelaren en deze brachten ze onder andere naar Suriname, Berbice, Essequibo of Sint Maarten, waar ze aan plantage-eigenaren verkocht werden.
De WIC nam suiker mee terug naar Nederland, waarna ze weer naar West-Afrika gingen, daarom ook wel de driehoeksvaart genoemd.
Veroverde gebieden
- De eerste kolonie die de WIC stichtte, was Nieuw-Nederland in 1624. De kolonie werd in 1664 overgedragen (of eigenlijk geruild voor Suriname) met Engeland.
- De Nederlandse Antillen en Aruba in de 17e eeuw.
- Twee plaatsen op Puerto Rico.
- De Amerikaanse en de Britse Maagdeneilanden.
- Verschillende Zoutpannen in Venezuela.
- Het eiland Tobago, later terugveroverd door de Britten.
- Het huidige Guyana.
-
Suriname, tot
1975 deel van het
Koninkrijk der Nederlanden.
- In 1682 kocht het gewest Zeeland de WIC-belangen in Suriname op. De Zeeuwen konden de plantages goedkoop overnemen want die werden toen gebrandschat door de Engelsen en geplunderd door de Indianen. Friesland en Holland maakten bezwaar tegen de Zeeuwse alleenheerschappij. De WIC verkeerde echter in een desolate staat en geldgebrek dwong de Compagnie een deel van haar rechten op Suriname te verkopen. De Zeeuwen verkochten een derde van die Surinaamse aandelen aan Cornelis van Aerssen en een derde aan de stad Amsterdam. Daarmee was de splitsing van de WIC een feit en in 1686 werd Sociëteit van Suriname opgericht, onder Zeeuwse voorwaarden.
- Cayenne, het huidige Frans-Guyana.
- Nederlands-Brazilië.
- Arguin in Mauritanië.
- Gorée, een eilandje van Senegal.
- Goudkust, later verloren aan de Britten.
- De eilanden Sao Tomé, en Annobon.
- Het eilandje Corisco.
- Verschillende plaatsen in Angola en Namibië.
- Het eilandje Sint-Helena.
- Acadië
De opheffing van de WIC
In 1792 werd ook de tweede WIC als gevolg van teruglopende inkomsten opgeheven. Rond 1800 werd er zonder succes geprobeerd een Derde WIC op te richten.
Zie ook
- Vereenigde Oostindische Compagnie
- De Kamer van de West-Indische Compagnie in Groningen
- De Kamer van de WIC in het Noorderkwartier
Externe link
- De West-Indische Compagnie en haar belangen in Nieuw-Nederland. Een overzicht (1621-1664). Johan van Hartskamp
- Alle directeuren van de WIC
Koloniën van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden |
Gouvernementen: Berbice* | Cayenne | Demerara* | Essequibo* | Goudkust* | Nederlands Brazilië | Nederlandse Antillen | Nieuw-Nederland | Pomeroon | Suriname*
Gebieden met een directeur: Maagdeneilanden
Gebieden met een baron: Tobago (geleend aan Cornelis Lampsins)
Factorijen / handelsposten: Arguin | Loango-Angola kust | Senegambia | Slavenkust
Gouvernementen: Ambon* | Banda* | Batavia* | Ceylon | Coromandelkust* | Formosa | Java's Noordoostkust* | Kaapkolonie* | Mauritius | Makkasar* | Malakka* | Molukken*
Kantoren met een directeur: Vestingen in Bengalen | Vestingen in Perzië | Suratte
Gebieden met een commandeur: Bantam* | Malabar | Sumatra's Westkust*
Residenten: Bandjarmasin* | Cheribon* | Palembang* | Pontianak*
Gebieden met een opperhoofd: Birma | Deshima* | Vestingen in Siam | Timor | Tonquin
Factorijen: Corandèl | Vestingen in China
Nederzettingen: Amsterdam eiland (incl. Smeerenburg) | Jan Mayen
Vestingen: Acadia | Zoutpannen in Venezuela | Fort Nassau
*: Gebieden ook in handen van de Bataafse Republiek geweest.
Bronnen, noten en/of referenties: |
|