Doordat Oudeschild rond 1600 diensten verleende aan de opvarenden van de schepen die op de Rede lagen, ontstond een bloeiende horeca, die op zeker moment bestond uit twee herbergen en vele kroegen, waarvan de meeste in het Jeneverbuurtje. Naast diverse winkeliers, die uiteenlopende zaken als tabak en koek aan de zeelieden verkochten, waren er ook vrouwen van lichte zeden. Zij leverden hun diensten in de ‘rosse buurt’ van Oudeschild, gesitueerd in het Kollegat, in de buurt van de Admiraliteitshuizen.
Het is een bekend beeld dat historicus en archeoloog Bonke in zijn conclusie schetst en dat ook prominent werd uitgedragen bij de diverse festiviteiten die de oprichting van de VOC herdachten. Het ontstaan van Oudeschild en de VOC, beide 400 jaar geleden, was onlosmakelijk met elkaar verbonden, zo werd steeds verteld. Maar volgens Bonke zijn daar heel wat kanttekeningen bij te plaatsen. ‘De bemanningsleden aan boord van de VOC-schepen konden al deze verlokkingen helaas uitsluitend op afstand bekijken omdat zij niet aan wal mochten. (...) De bewindhebbers waren de enigen die weleens aan de wal gingen om bezoeken af te leggen, een kerkdienst bij te wonen of zich op een andere manier te verpozen. Het verhaal dat de VOC-officieren voor hun vertrek een dienst in het uit 1650 daterende Zeemanskerkje bijwoonden, behoort dan ook tot de folklore.’
Uit verschillende bronnen blijkt volgens Bonke wel dat opvarenden tabak, suikergoed, koek, kaas en andere versnaperingen kochten van parlevinkers, handelaren die met kleine bootjes langszij voeren om hun waren aan de man te brengen. Van hogerhand werden dergelijke transacties echter flink bemoeilijkt, omdat ze smokkel in de hand werkten, terwijl bovendien de vrees bestond dat bemanningsleden zouden deserteren. ‘In het algemeen was de VOC voortdurend alert op het aan boord brengen van particuliere handelswaar op de uitgaande schepen en het drossen van schepelingen. leder contact met de wal of andere schepen werd dan ook zoveel mogelijk verhinderd. Bij terugkeer was de controle op de smokkel nog stringenter. De bemanning (inclusief degenen die van Texel kwamen) werd zo snel mogelijk afgevoerd naar Amsterdam, Enkhuizen en Hoorn en kreeg haar gage enkele weken later uitbetaald. De beruchte uitspattingen van de ‘Heren van Zes weken’ speelden zich daar af. Hetzelfde gold ook voor de uitgaven van de bemanningsleden, die daar aanmonsterden en Texel alleen vanaf hun schip zagen. Alleen de zeelieden die afkomstig waren van Texel keerden na de uitbetaling van hun gage terug naar hun familie op het Waddeneiland.’

Texelse verdiensten

Het aantal Texelaars dat van de scheepvaart leefde, was groot. Bijna de helft (545) van de 1202 mannelijke beroepsbeoefenaars op het eiland had in 1742 een maritiem beroep. De meesten van hen werkten als loods, binnenschipper, de vaart binnen Europa, de walvisvangst of op de oorlogsschepen van de Admiraliteit. Maar volgens Bonke werkte slechts een zeer klein deel voor de VOC, vermoedelijk niet meer dan tien per jaar. Hij becijfert ook dat de goed betaalde loodsen jaarlijks niet meer dan tien tot twintig VOC-schepen het zeegat in- en uitloodsten, op een totaal van honderden andere schepen, en dat bovendien lang niet alleen Texelse loodsen daar beter van werden. ‘Veel loodsen die zorgden voor de ‘pilotage benoorden de maze’ woonden weliswaar in de dorpen Oudeschild, Nieuweschild en Den Hoorn, maar anderen kwamen uit Den Helder of Huisduinen.’
Ten slotte schetst Bonke de vaste inkopen die vertegenwoordigers van de VOC op Texel deden, onder meer biggen en varkens, schapen, groente en brood. Maar ook daarbij plaatst hij een kanttekening: ‘Het is overigens goed mogelijk dat de aanvoer van deze zaken niet altijd vanaf Texel plaatsvond. Met name de kamers Hoorn en Enkhuizen zullen gebruik hebben gemaakt van eigen, lokale leveranciers.’ Wel betaalde de Compagnie ieder jaar tien gulden aan het weeshuis in Den Burg, voor het onderhoud van de waterputten en voor voorrang - na de schepen van de Admiraliteit - bij het inslaan van water. ‘Daarnaast zal er door de VOC nog weleens materiaal zijn gekocht of hulp van lokale krachten zijn ingeroepen. Ten slotte waren er nog een aantal onvoorziene uitgaven, zoals het bergen van goederen uit gezonken schepen, waarbij de Texelaars geld verdienden aan de Compagnie.’

Carrière van schipper Kikkert

Ook de andere bijdragen in het boek Texel en de VOC dragen in belangrijke mate bij aan de kennis over de Texelse historie. Sommige onderwerpen werden al eerder behandeld door de Texelse amateurhistoricus J.A van der Vlis, constateert ook redacteur Vibeke Roeper in de inleiding. Het belang van de Texelse Rede voor de VOC, het waterhalen bij de Wezenputten en de terechtstellingen van de muiters van het VOC-schip Nijenburg staan ook beschreven in ’t Lant van Texsel en Texel, land en volk in de loop der eeuwen. Maar waar Van der Vlis door de reikwijdte van zijn onderwerp en een gebrek aan gedetailleerde bronnen vaak gedwongen was tot schetsmatige beschrijvingen, hebben de auteurs van Texel en de VOC veel moeite gedaan zo concreet mogelijk te zijn. Een goed voorbeeld daarvan is ook het hoofd, stuk De geslaagde Texelse VOC schipper, waarin Cor Reij met oog voor detail de carrière van Arie Lambertsz Kikkert (1746-1807) schetst. Reij vertelt daarin onder meer tot welke kerk Kikkert behoorde (de gereformeerde gemeente, toen de staatskerk) en welke voordelen hem dat bracht, waar hij schoolging (het Grote Schoolhuis aan de Burgwal), van wie hij les kreeg (schoolmeester Pieter Out en bijschoolmeester Hendrik Abrahamsz Plavier) en in welke vakken (lezen, schrijven, rekenen en catechisatie) en welke rol zijn zeevarende familie moet hebben gespeeld bij de keuze om in dienst te treden van de VOC. Vervolgens laat Reij zien op welke schepen Kikkert heeft gevaren, wat hun bestemming was, wat zijn taken aan boord waren en welke Texelaars er nog meer op hetzelfde schip voeren. Tussendoor maakt hij melding van de geboorte van Kikkerts kinderen, de geringe rol die hij moet hebben gespeeld in de opvoeding en de sterf gevallen die zich thuis tijdens zijn afwezigheid afspeelden.
Op 42-jarige leeftijd nam Kikkert afscheid van de zee, waarna hij op zoek ging naar nieuwe verdiensten, een proces dat Reij opnieuw uitgebreid beschrijft. Hij raadpleegde nogal wat archieven en stuitte daarbij op interessante stukken. Eén ervan is de boedelschrijving die na het overlijden van Kikkert werd opgemaakt en die in totaal 107 bladzijden beslaat. De lijst laat zien dat Kikkert een vermogend man was. Zo bezat hij onder meer twee huizen op de Stenenplaats, een huis aan de Weverstraat, een ‘huismanswoning’ met 21 roeden land en een ‘dijkstal’ met 200 roeden land in de polder de Kleij, Elmer en Gerritsland, een schapenboet met 1900 roeden land in het Gerritsland, een deel van de grafkelder van de kerk in Den Burg en een hoeveelheid binnenlandse effecten, nationale en buitenlandse schuld, brieven, hypotheekbrieven en obligaties, waarvan er circa 55 betrekking hadden op Texelaars.

Vaartjes uit Den Hoorn

Net zo interessant is het artikel Schipper in poolijs en tropenzon, over de Hoornder Simon Jansz Vaartjes (1753-1795), die eerst furore maakte als commandeur in de walvisvaart en het vervolgens schopte tot schipper in dienst van de VOC. Ineke Vonk-Uitgeest brengt daarin allerlei bijzonderheden te berde, waaronder de levensloop van Vaartjes’ tweede echtgenote, Martje Hertjes Swart. Zij overleefde haar man, maar kwam in ernstige problemen omdat ze niet met geld kon omgaan. Noodgedwongen ging ze grutterswaren als zout, zeep, meel en boter verkopen en later ook brandewijn. Omdat de uitbetaling van Vaartjes’ gage lang op zich liet wachten omdat de VOC inmiddels bijna failliet was en Martje bovendien een conflict kreeg met haar stiefkinderen (uit het eerste huwelijk van Vaartjes) belandde ze op zeker moment zelfs in ‘het gasthuis van de diaconie der gereformeerde gemeente van Den Hoorn’, wat betekende dat de kerk in haar onderhoud voorzag.

Completer beeld

De andere artikelen in het boek betreffen de geschiedenis van de Wezenputten, het verhoor van een Oosterender VOC-matroos die werd verdacht van betrokkenheid van muiterij op de Nijenburg, de schipbreuk van de Negotie bij Texel (Vibeke Roeper), de brieven van de Texelse Aagje Luijtsen aan haar bij de VOC varende echtgenoot (Perry Moree), en de onderwaterarcheologie op de Rede van Texel (Hans Eelman).
Heel bijzonder is de alfabetische lijst van meer dan honderd Texelaars die in dienst van de VOC waren, opgesteld door Ineke Vonk-Uitgeest. Voor alle bijdragen geldt dat ze uitstekend gedocumenteerd zijn en in meer of mindere mate bijdragen aan een completer en in veel gevallen ook ander beeld van de verhouding tussen Texel en de VOC. Dat is een prestatie van formaat, temeer omdat Eelman, Reij en Vonk-Uitgeest als gepassioneerde liefhebbers niet beroepsmatig in de geschiedenis of archeologie werkzaam zijn. Je zou wensen dat het boek al aan het begin van het VOC-jubileumjaar was verschenen, zodat voor deTexelaars veel duidelijker was geweest wat ze nu precies herdachten of vierden. Om dat te kunnen beseffen, is Texel en de VOC onmisbaar.

Texel en de VOC, schepen op de rede, Texelaars in de Oost kwam tot stand onder redactie van Vibeke Roeper en Ineke Vonk-Uitgeest en bevat bijdragen van Hans Bonke, Hans Eelman, Perry Moree en Cor Reij. Het boek is een uitgave van het Maritiem en Juttersmuseum en de Stichting VOC 2002 Texel, telt 240 pagina’s en kost € 14,50.


Joop Rommets
Veel zeelieden woonden in Den Hoorn, waaronder Simon Vaartjes, wiens levensgeschiedenis in Texel en de VOC staat beschreven.
De tekening is gemaakt circa 1775, door Pieter van Cuyck.
Boek stelt verhouding Texel en Compagnie in ander licht
‘VOC leverde uiterst bescheiden bijdrage aan welvaart’

‘In de beeldvorming rond 400 jaar VOC is ten onrechte de indruk gewekt dat de welvaart van Texel in de zeventiende en achttiende eeuw te danken was aan de Compagnie. In werkelijkheid leverde de VOC niet meer dan een uiterst bescheiden bijdrage aan de economie van Texel.’
Deze opmerkelijke conclusie trekt onderzoeker Hans Bonke, schrijver van De Verenigde Oost-Indische Compagnie op de Rede van Texel, één van de artikelen in het boek Texel en de VOC.
Texelse Courant - december 2002
Het Open Boek Texel