Prehistorie en oudheid.
Sporen van menselijk leven uit het Paleolithicum (oudere stenen tijdperk) werden to nu toe alleen in
Zuid-rusland gevonden; het noorden van het land lag toen nog onder het ijs. Op het shiereiland de Krim
leefden zo'n 150.000 jaar geleden Neanderthalers.
De eerste nederzettingen veschenen, zoals overal in Europa, in het Neolithicum (jongste stenen tijdperk),
bijvoorbeeld aan het Ladogameer en aan de Dnjepr.
Landbouw en veeteelt waren lange tijd onbekend, men ging op jacht en viste en woonde bij voorkeur aan
rivieren en meren. De hond was het enige huisdier. Het aardewerk werd versierd en geglazuurd met streep-,
insekten- en diermotieven. De doden werden gehurkt of zittend in grafheuvels (koerganen) begraven. Ze kregen
vaatwerk, werktuigen en wapens of sieraden mee voor het hiernamaals. Daarna kwamen er stammen die
akkerbouw en veeteelt bedreven. In het gebied van de tegenwoordige Oekraïne begon men met het tam maken
van runderen en varkens (Tripolje-cultuur). In de bossen van het noorden waren de jacht en de visvangst
nog het belangrijkst.
Koperen en bronzenvoorwerpen werden bijna uitsluitend ingevoerd, zodat Rusland geen echt bronzen tijdperk
kende. Daardoor sloot het ijzeren tijdperk van 700 jaar voor Christus direct aan bij het Neoliticum. In die tijd
behoorden, volgens de oudste bronnen, de bewoners tot een Mongoolse volksgroep, de Oegriërs. De volkeren die
in de volgende eeuwen het vruchtbare zuiden annexeerden (Scythen sedert de 7e eeuw voor Chrirtus;
Sarmatten vanaf de 3e eeuw voor Christus; en Goten sinds de 2e eeuw voor Christus) verdreven de Oegriërs
naar de uitgestrekte bossen in het noorden. Enkele nederzettingen kregen reeds een stedelijk karakter,
zoals Danparstadir, het huidige Kiev. Tegen het einde van de 4e eeuw verjoegen de Hunnen de Goten. Uit Azië
kwamen nog meer volkstammen: in de 6e eeuw de
Avaren; in de 7e eeuw de Pagyaren en vervolgens de Chasaren. Misschien woonden er reeds voor de Oegriërs
Indogarmaanse Slaven (Oostslaven) in het gebied tussen Boeg en Don. In de 6e eeuw stichtten zij
nederzettingen en sloten verbonden met andere stamhoofden. In de 7e en 8e eeuw moesten zij aan de
Chasaren belasting betalen; in ruil daarvoor mochten zij deelnemen aan de lucratieve handel met de Oriënt.
Ze leverden kostbare pelzen, honing en was en kregen daarvoor gereedschap, wapens en goederen.
De scheepvaartverbinding tussen Oostzee en de Zwarte Zee, respectievelijk de Kaspische Zee, is ongetwijfeld
het werk van de Slaven. Zij maakten voloks, plaatsen waar zij hun roeiboten over de waterscheiding van de
Valdai-hoogtes van de Dvina (Russsisch: Sapadnaja Dvina) naar de Dnjepr of de Volga sleepten. De Slaven
bevoeren de Neva tot aan het Ladogameer, de Volga tot aan het Ilmenmeer, en vanuit Sowat bereikten zij met
hun schepen eveneens de Dvima. Vanaf de 8e en 9e eeuw teisterden de Noormannen (Vikingen) uit
Scandinavië de kusten van geheel Europa, roeiden de rivieren op om goederen te ruilen of om te plunderen,
en rukten zelfs op tot aan de Middellandse Zee. Ook de Baltische kusten waren een doelwit van de Noormannen.
Hier werden deze Noordgermaanse handelslieden, wier schepen bemand werden met bewapende zeelieden,
Varjaken of Varegen (= eedgenoten) genoemd. Zij stichtten op gunstig gelegen plaatsen versterkte
steunpunten voor het verkeer en lieten huurlingen tussenbeide komen als er ruzies waren tussen de
Slavische stammen en vorsten.
|