St.Petersburg.
Van het Slotplein naar het Smolnujklooster.
Het Slotplein (Dvoresovaja Plosjtsjad) voor het Winterpaleis is het mooiste en historisch rijkste plein van
Sint-Petersburg. Niemand kan zich nu nog voorstellen, dat het onder tsarina Anna (1730-1740) verboden was hier op
hazen te jagen.
In de eerste regeringsjaren van tsarina Elizabeth (1741-1762) groeide op deze plaats nog haver.
Met de aanvang van de bouw van het Winterpaleis (1754) kwamen er op de akkers echter bouwhutten, materiaal,
werkplaatsen en woonbarakken te staan. Toen het paleis
in 1762 klaar was mocht de bevolking van Petersburg meenemen wat van hun gading was.
Na de oorlog van 1812 liet de regering alle huizen die intussen ten zuiden van het Winterpaleis waren gebouwd
afbreken. In 1819 kreeg de architect Karel Rossi opdracht
het paleis opnieuw aan te leggen. Aan de zuidkant van het Slotplein liet hij twee halfronde gebouwen neerzetten, de
vroegere gebouwen van de generale staf, met als
verbindingsstuk een triomfboog ter herinnering aan de overwinning op Napoleon. Ter versiering kozen de
beeldhouwers Stepan Pimenov en Vassilij Demoet-Malinovskij composities van wapens en figuren,
die de roem van Rusland voorstellen. Aan de kant van het paleis wordt de dubbele boog gekroond door een zesspan
paarden met de gevleugelde overwinningsgodin. Toen westerse experts betwijfelden of de 28m hoge en 17m
brede boog de 16 ton zware sculptuur wel zou kunnen houden, klauterde Rossi op de dag dat de steigers
verwijderd zouden worden op de top van de boog en riep: 'Als de boog in elkaar stort ga ik mee'. De triomfboog staat
er nog steeds.
In 1829 vestigde de generale staf van het
Russische leger en het ministerie van Buitenlandse Zaken en Financiën zich in het 580m lange gebouwencomplex.
In 1844 plaatste Auguste Montferrand de Alexanderzuil in het midden van het Slotplein, eveneens ter ere van tsaar
Alexander I. Steenhouwers hieuwen de monoliet in drie jaar tijd uit een stuk granieten rots aan de Karelische
kust van de Finse Golf en vervoerden hem op een speciaal gebouwde vrachtboot naar
Sint-Petersburg; 1200 boomstammen, diep in de slappe bodem van het Slotplein
geheid, vormden het fundament voor de bijna 600 ton zware zuil. Binnen 100 minuten plaatsten 2000 veteranen
van de Napoleontische oorlog de zuil met behulp van laadplatformen, takels en kranen op de sokkel.
Geen enkele bom- of granaatscherf van de Tweede Wereldoorlog haalde de onverankerde monoliet uit zijn evenwicht. Met
een hoogte van 47,5m overtreft hij zelfs de Trajanuszuil in Rome (42,4m) en de zuil op de Place Vendôme in Parijs
(43,5m). De diameter bedraagt onder 3,65m en boven 3,19m.
De engel op de kop van de roze gekleurde zuil - zijn gezicht moet op dat van de tsaar lijken - goot beeldhouwer
Boris Orlovskij. De reliëfs op de sokkel ontwierp de
beeldhouwer G. Scotti: op de noordkant staan de personificaties van de rivieren Visla en Neman afgebeeld,
die bij de vervolging van de Grande Armée van Napoleon een belangrijke rol speelden;in het westen de symbolen
van de vrede en de rechtvaardigheid; in het zuiden en het oosten allegorieën van de wijsheid, de overvloed, de
overwinning en de vrede. Het mooiste gezicht op de zuil en het Winterpaleis heeft u wanneer u vanuit de Herzenstraat
door de triomfboog van het gebouw van de generale staf kijkt.
De oostkant van het Slotplein wordt begrensd door het gebouw van het vroegere gardecorps, gebouwd van
1837-1840 door de architect Aleksandr Brullov, een broer van de beroemde schilder Karl Brullow.
Twee gebeurtenissen van groot historisch belang vonden op het Slotplein plaats die leidden tot de ineenstorting van
het tsarendom en het ontstaan van de Sovjetunie: 'Rode zondag' op 9 (nieuw 22) januari 1905 en de bestorming
van het Winterpaleis door de rode revolutionairen op 25 oktober (nieuw 9 november) 1917.
Vanaf de wintergracht, die het riviertje de Mojka met de Neva verbindt, volgt u de Slotkade stroomafwaarts tot aan
het Marmeren paleis, dat de Italiaanse architect Antonio Rinaldi van 1768-1785 in opdracht van Catharina II
bouwde. De tsarina wilde het paleis aan haar gunsteling, de graaf en rijksvorst Grigori Orlov schenken, maar deze
stierf reeds in 1783. Later behoorde het Marmeren paleis achtereenvolgens aan verscheidene grootvorsten. Sinds
1937 is hier de plaatselijke afdeling van het Centrale
Leninmuseum.
Rinaldi ontwierp het gebouw in de overgangsstijl tussen barok en classicisme. De gevels en het interieur bestaan
uit 32 verschillende soorten marmer, die de architect bij
Russische, Finse, Griekse en Italiaanse steengroeven bestelde. De buitenkant is sober an grijs, alleen de op de
tuin gerichte façade heeft Corinthische pilasters van bleekroze marmer. In de 25 zalen zijn meer dan 5000
documenten, manuscripten en persoonlijke voorwerpen van Lenin over zijn werk in de stad aan de Neva
geëxposeerd.
Voor de hoofdingang staat de pantserwagen, van waaruit Lenin na zijn aankomst in Petrograd op 1 april 1917 zijn
beroemde redevoering hield, waarin hij de overgang van de burgerlijke naar de sociale revolutie bepleitte. De
inzittenden van de wagen namen aan de bestorming van het Winterpaleis deel, later bewaakte het voertuig het
Smolnujklooster.
De Kirovbrug, genoemd naar de Sovjetrussische politicus Sergej Kirov (1886-1934), verbindt de Petrograderzijde
met de Grote zijde. Deze brug verving in 1897 een pontonbrug en was tot aan de oktoberrevolutie gewijd aan
de Heilige Drieëenheid. De met een lengte van bijna 1000m langste brug van Sint-Petersburg eindigt op het
Soevorovplain met het standbeeld van Soevorov.
Aleksandr Soevorov (1729/30- 1800) behoort tot de belangrijkste legeraanvoerders van Rusland. Ten tijde van
Catharina II streed hij met succes tegen de Turken en verdreef na zijn opzienbarende tocht over de Sint-Gotthard
in de winter van 1799 de Fransen naar Noord-Italië. De beeldhouwer Michail Koslovskij plaatste in 1801 in plaats
van de maarschalk de oorlogsgod Mars met helm, harnas, zwaard en schild op de sokkel. Het schild met het
staatswapen van Rusland beschermt de kronen van de koningen van Napels en Sardinië en ook de pauselijke
tiara.
Naast het Soevorovplein ligt het Marsveld met het indrukwekkende ereteken voor de doden van de revolutie.
Het bijna 10 ha grote veld werd reeds ten tijde van Peter de Grote drooggelegd en voor militaire parades gebruikt.
Hier vierden Petersburgers de Russische overwinning met een grote kermis dia altijd eindigde met een enorm
vuurwerk. Toen Rastrelli in 1743 voor tsarina Elizabeth aan de rand van het veld een houten zomerpaleis liet bouwen,
veranderde het kermisterrein in de 'Weide van de tsarina'. Paul I veranderde het veld in een exercitieterrein voor zijn
garde, wat de nieuwe naam 'Marsveld' rechtvaardigde. In 1917 begon hier de februarirevolutie met geweersalvo's
van het Pavlovse garderegiment, dat zich openlijk aan de kant van het opstandige volk had geschaard. Op 23 maart
werden de 180 in de strijd gevallen soldaten en arbeiders plechtig op het Marsveld bijgezet. In 1919 creëerde de
architect Lev Roednev het ereteken. Sinds 1957 brandt hier midden tussen de gedenkplaten een eeuwige vlam.
De westkant van het Marsveld wordt begrensd door de kazerne van het Pavlovse garderegiment, door de architect
Vassilij Stassov tussen 1817 en 1820 in de stijl van het Russische classicisme gebouwd. Het door Paul (Pavel) I
opgerichte regiment had zich in de Napoleontische oorlog onderscheiden. Tegenwoordig houdt in de kazerne het
hoofdbestuur van de plaatselijke energievoorziening haar kantoor.
Het gebouwencomplex aan de Koetoesovkade ten noorden van het Marsveld bestaat uit het Saltukovpaleis (architect
Giacomo Quarenghi) en het Betskojpaleis (architect Joeri
Veldten). Het Saltukovpaleis werd omstreeks 1830 bewoond door de Oostenrijkse gezant Fiquelmont, wiens
echtgenote Dolly een kleinkind van veldmaarschalk Koetoesov was. Dolly Fiquelmont, een charmante en
intelligente vrouw, maakte haar salon tot een geliefd trefpunt van belangrijke politici en letterkundigen; bij haar
verkeerden ook Poesjkin. Graaf Betskoj was een onwettige zoon van vorst Troebetskoj, van wie hij, zoals toentertijd
in Rusland gebruikelijk was, de tweede helft van de naam overnam. De Troebetskojs stammen van een oud Litouws
adellijk geslacht.
In het deftige complex is tegenwoordig het Kroepskaja-cultuurinstituut ondergebracht. Nadesjda
Kroepskaja, sinds 1898 met Lenin getrouwd, volgde haar man in ballingschap (1897-1917) en was zijn meest
betrouwbare medewerkster.
In het oosten vormt het Zwanenkanaal de scheiding tussen het Marsveld en de zomertuin van Peter I de Grote. Reeds
in 1704, een jaar na de stichting van de stad, toen Peter nog in een houten huis vlak bij de Peter-Paulvesting
woonde, liet de tsaar het park door Domenico Trezzini met behulp van de bekendste tuinarchitecten uit West-Europa
aanleggen. Uit Kiev en Novgorod kwamen oude linden en iepen, uit de Oeral ceders en dennen, uit Amsterdam
bloemzaden en tulpenbollen. Met grote ijver zorgde Peter zelf voor de tuin, die vroeger tot aan de Nevskij-Prospekt
en het Gribojedovkanaal liep; hij liet uit Frankrijk en Nederland vakliteratuur over het aanleggen van tuinen en
de architectuur van parken komen; hij hield toezicht op de bouw van paviljoens, dierenverblijven, volières,
labyrinthen en de bijna vijftig fonteinen. De rivier die de fonteinen van water voorzag, werd naar deze Fontannaja,
later Fontanka genoemd. In 1777 vernielde een overstroming, die heel Petersburg zwaar beschadigde, de
tuingebouwen en de fonteinen. Nu heeft de uitgebreid gerestaureerde zomertuin nog maar een oppervlak van
11,7 ha en wordt begrensd door de Neva, Fontanka, Mojka en het Zwanenkanaal. Net als vroeger behoort de tuin met
zijn hoge, schaduwrijke bomen, geurende bloemen en fraaie sculpturen tot de mooiste parken van
Sint-Petersburg.
Tot aan de Koetoesovkade wordt de zomertuin omsloten door een fraai, in zwart en goud uitgevoerd hek. Dit
meesterwerk van smeedkunst ontstond tussen 1771 en 1784, ten tijde van Catharina de Grote, volgens een
ontwerp van de architecten Joerij Veldten en Pjotr Jegorov; 36 van vazen en urnen voorziene granieten zuilen geven
het gewichtloos lijkende filigrainwerk gehalte.
In de noordoosthoek van de zomertuin, waar de Fontanka van de Neva afbuigt, staat het zomerpaleis van Peter, een
bescheiden huis met twee verdiepingen, dat Trezzini
tussen 1710 en 1714 in Hollandse stijl bouwde; de versiering van het gebouw is van de hand van Andreas
Schlüter. De beide verdiepingen hebben dezelfde ruimteverdeling; ieder zes leefruimtes, een keuken, een
hal en een dienkamer met keukenlift. Peter I bewoonde de benedenverdieping en zijn gemalin Catharina I de eerste
etage. Sinds 1934 is het zomerpaleis een museum, met werken uit de regeringsperiode van de tsaar (schilderijen,
borduurwerk, klokken, navigatie-instrumenten, met ivoor ingelegd meubilair, Venetiaanse en Engelse spiegels,
tegelkachels, enz.).
Naast het huis duiden de resten van stenen op de aanlegplaats van Peters boten.
Het theehuisje naast het paleis is ontworpen door de architect Louis Charlemagne (1827). Vlakbij is een
standbeeld van de Russische fabeldichter Ivan Krulov (1768-1844) van de hand van de beeldhouwer Peter Klodt
von Jürgensburg (1855). Op de sokkel van het standbeeld herkent u personages uit de bekendste fabels van Krulov.
Het koffiehuisje aan de oever van de Fontanka is in 1862 gebouwd door Karel Rossi op de plaats van een vervallen
grot. Een prachtige fries van stucwerk naar het ontwerp
van de beeldhouwer Vasilij Demoet-Malinovskij loopt om het gebouw heen, waarin nu kleine tentoonstellingen,
lezingen en concerten worden gehouden.
Van de talrijke beelden die Peter I in heel Europa kocht of liet maken hebben slecht enkele de overstroming van 1777
overleefd. Daartoe behoren het borstbeeld van de Poolse koning Jan Sobieski, die door zijn overwinning bij
Kahlenberg (1683) Wenen van de Turkse belegering bevrijdde (Paleisallee), het borstbeeld van de Zweedse
koningin Christine (Hoofdallee) en de bekoorlijke beeldengroep 'Amor en Psyche' (naast het terras bij het
Zwanenkanaal). Tegen 1820 kreeg 'fatsoenlijk gekleed publiek' toegang tot de zomerresidentie van Peter I.
Aan de zuidkant van de zomertuin steekt u de Mojna over en komt u bij het ingenieursslot, een gebouw met een
duistere voorgeschiedenis. Al spoedig na zijn
troonsbestijging in 1796 droeg de geesteszieke Paul I de architect Vassilij Basjenov op een versterkt fort te bouwen,
waar hij zich veilig in zou voelen. Het stond Basjenov
tegen een duister kasteel met een stelsel van geheime gangen, schuilplaatsen en verborgen ruimtes te ontwerpen
en hij was blij dat zijn collega Vincenzo Brenna de leiding over wilde nemen. Brenna probeerde het sombere uiterlijk
van het architectonisch niet in het stadsbeeld van Petersburg passende gebouw door versieringen aan de
buitenkant en door de zalmroze kleur te verzachten. Maar de grachten en ophaalbruggen die naast de Fontanka en
de Maojka het slot isoleerden lieten geen twijfel bestaan over het militaire karakter van het gebouw. Onder de
bescherming van zijn lijfwachten voelde de tsaar zich het beste, en toch waren het zijn officieren, die hem in 1801,
slechts veertig dagen na zijn intrek in het slot, in de slaapkamer vermoordden.
De hoofdgevel op het zuiden wordt beheerst door een uitbouw in het midden met gebundelde Ionische zuilen
onder een gevel. Aan de westelijke gevel steekt de Maichaelskapel met kleine koepel en vergulde torenspits
naar voren. Deze kapel gaf het gebouw de naam Michaelslot. In 1823 betrok de Militaire academie voor
ingenieurs van Petersburg het gebouw, dat sindsdien het ingenieursslot werd genoemd. Tegenwoordig zijn er
diverse stedelijke instellingen in ondergebracht, waaronder het researchinstituut voor technische esthetica.
Op het plein voor de zuidelijke ingang van het ingenieursslot staat het ruiterstandbeeld van Peter de
Grote, dat Bartolomeo Carlo Rastrelli in 1743/44 in opdracht van tsarina Elizabeth maakte. Noch Elizabeth
noch Catharina II beviel de grimmige afbeelding van de
grote tsaar. Paul I daarentegen beviel het wel. In 1800 liet hij het beeld voor zijn slot plaatsen en er de opdracht 'Aan
de overgrootvader van het achterkleinkind 1800' op
zetten.
Aan de overkant van de Fontanka loopt de Voinovstraat naar het oosten, bijna parallel aan de Neva. De straat heet
naar de arbeider Ivan Voinov die hier in juli 1917 de toen
verboden krant 'Pravda' ronddeelde en door regeringsgezinde kozakken werd neergesabeld. Vroeger
heette de straat, waarin diverse gobelinweverijen lagen, Spalernaja. Aan de westkant van de Voinovstraat valt een
met marmer bekleed paleis op dat aan vorstin Joerjevskaja behoorde, die met Alexander II (1855-1881) een
morganatisch huwelijk was aangegaan. Sinds 1927 is hier het Instituut voor arbeidsbescherming van de VZSPS
(Centrale raad van de sovjetvakbonden) ondergebracht.
De langgerekte gevel met de massieve porticus met acht zuilen behoort tot de vroegere kazernes van het
garderegiment van de cavalerie. Zij werden tussen 1803 en 1806 gebouwd door architect Luigi Rusca.
Aan dezelfde kant van de straat vindt u het Taurische paleis, dat Catharina II aan haar raadgever, minnaar en
levenslange vriend rijksvorst Gregorij Potjomkin (Potemkin) schonk. Met zijn goed geproportioneerde
façade, narcisgele wanden, witte zuilen en groene dak behoort het paleis tot de mooiste classictische gebouwen
van Rusland. Potjomkin had in 1783 de Krim van de Turken bevrijd en werd daarom benoemd tot vorst
Tavritsjeskij (van Taurië = Krim). Tegelijkertijd gaf de tsarina de architect Inav Starov, een van de stichters van
de classicistische bouwkunst in Rusland, opdracht om voor
Potjomkin het paleis te bouwen (1783-1789). Het lukte Potjomkin de Krim binnen enkele jaren te koloniseren en
drie nieuwe steden te stichten, Cherson, Sebastopol en Jekaterinoslav. Toen Catharina II in 1787 in gezelschap
van Potjomkin de Krim bezocht was zij diep onder de indruk van de resultaten van zijn kolonisatiepolitiek. Zijn
benijders spraken van de 'Potemkindorpen', schijndorpen, die de vorst op de reisroute van de tsarina liet plaatsen.
Achter de hoofdporticus aan de Voinovstraat, die bestaat uit twee rijen van zes gladde Dorische zuilen, ligt het grote
voorportaal, dat overgaat in een octogonale koepelzaal
met zestien Ionische marmeren zuilen. De koepel is zo vlak dat men het paleis vaak met het Romeinse Pantheon
vergeleek. Aan de koepelzaal grenst de 75m lange Catharinazaal, waarin het beroemde feest plaatsvond dat
Potjomkin op Nieuwjaarsdag 1791 ter ere van zijn tsarina organiseerde. Het voorportaal, de koepelzaal, de
gobelinzaal, de Chinese salon en de schildersgalerij zijn zorgvuldig gerestaureerd en hebben nog het originele
meubilair. Bovendien komt de feestzaal uit op een ongeveer 38m brede en 17m diepe enorme wintertuin, waar onder het glazen dak, tussen
exotische planten, tropische vogels rondfladderen. Het centrale gedeelte van
het paleis heeft aan weerskanten een zijvleugel en een paviljoen met twee verdiepingen.
Na de dood van Potjomkin in 1791 nam Catharina de Grote de aanzienlijke schulden van haar vriend over, als ook het
Taurische paleis, waarin zij elke lente en herfst woonde.
Paul I, die in 1796 na de dood van Catharina de troon besteeg, haatte alles wat met de gunsteling van zijn
moeder te maken had; hij liet de kostbare inrichting naar zijn nieuwe Michaelslot brengen en veranderde het
Taurische paleis in een kazerne van de gardecavalerie. De Catharinazaal werd een paardenstal, de koepelzaal een
manege. Dit alles uit wraak voor de vernederingen die de rijksvorst Potjomkin hem tijdens zijn leven had aangedaan.
Tsaar Alexander liet het paleis door Luigi Rusca restaureren en woonde er zelf een
tijdlang in. Daarna stond het vele jaren leeg. In het midden van de 19 e eeuw
werden er in de wintertuin groenten, fruit en bloemen voor de keizerlijke dis gekweekt. In 1906 betrok de Rijksdoema
het pand en werd de wintertuin een vergaderzaal. Hiertoe werd de oorspronkelijke open colonnade door een muur
afgesloten. Na de februarirevolutie in 1917 voltrok zich in het Taurische paleis de scheiding van de staatsmacht: in
de linkervleugel van het paleis vergaderde de sovjet van de gedeputeerden van de
arbeiders en soldaten en in de rechtervleugel vergaderde de provisorische regering, die
bestond uit vertegenwoordigers van de grootgrondbezitters en de industrie. Daarna was het
Taurische paleis de Leningraadse Partijhogeschool. De enorme wintertuin dient als conferentie- en
tentoonstellingszaal, aansluitend is er een park met een kleine vijver.
Het mooie alleenstaande huis van de bojaar Kikin (Kikina Palata), nog wat oostelijker gelegen aan de overkant van
de straat, behoort tot de oudste gebouwen van de stad
(1714). Aleksandr Kikin, adviseur van Peter de Grote en vertrouweling van de zoon van de tsaar, Aleksej, nam deel
aan het complot tegen de tsaar, waarbij de tsarevitsj onder folteringen stierf en hijzelf ook op gruwelijke wijze
werd terechtgesteld. Peter bepaalde dat het paleis een museum voor natuurkunde werd, het allereerste Russische
museum. 'Ik wil,' zei hij, 'dat het volk zich op de hoogte stelt', en hij gelastte dat iedere bezoeker bij het verlaten
van het museum een glas wodka en een stuk spek kreeg.
In 1727 kwamen de museumstukken, voornamelijk curiositeiten die de tsaar van zijn reizen had meegebracht,
terecht in het Rariteitenkabinet op het Vassiljevskij-eiland.
Tegenwoordig treffen de jongeren van het Smolnujdistrict elkaar in het Kikina Palata. De oorspronkelijke plattegrond,
die na de verwijdering van de talrijke latere aanbouwsels
weer herkenbaar is, lijkt op het Mensjikovpaleis.
De Voinovstraat komt uit op het Rastrelliplein voor het vroegere Smolnujklooster. Met de aanleg van de eerste
werf op het terrein van de huidige Admiraliteit ontstond aan de grote bocht van de Neva reeds een teerbedrijf
(Smoljanoi Dvor, van het Russische smola = teer). In 1723 werd de teerfabricatie verplaatst naar een ander stadsgedeelte. In
1744 stichtte tsarina Elizabeth op de plaats van de teerfabriek het klooster van de Opstanding,
waarin zij zich later wilde terugtrekken. Met de bouw van het kloostercomplex belastte zij de hofarchitect
Bartolomeop Rastrelli. In 1748 begonnen de
werkzaamheden, in een mengsel van Italiaanse barok en Oudrussische traditie. Het overheersende middelpunt
wordt gevormd door de Opstandingskathedraal (Smolnujkathedraal), een 95 m hoge kruiskerk met
koepel, omgeven door woon- en dienstgebouwen. De tsarina stierf in 1762, nog voor de voltooiing van het
klooster. Catharina de Grote was niet erg geïnteresseerd in het klooster en ontsloeg ook de bij haar in ongenade
gevallen Rastrelli. Derhalve werd de kathedraal pas in 1835 door Vassilij Stassov voltooid. Stassov hield zich
zoveel mogelijk aan het oorspronkelijk ontwerp maar verving de hoge klokkentoren boven de westelijke ingang
door vier kleine hoekklokkentorens met fraaie uivormige koepels erop. Het hele gebouw werd in het
blauw, wit en goud opgetrokken. Het interieur maakte Stassov in de classicistische stijl.
In 1764 liet Catharina II in het klooster een 'vormingsinstituut voor adellijke
jongejuffrouwen' bouwen, de eerste Russische staatsschool voor meisjes.
Tussen 1765 en 1775 zetten de architecten Vassilij Basjenov en Joeri Veldten ten noorden van het klooster een
classicistisch tehuis voor bejaarde adellijke dames neer.
Van 1806 tot 1808 trok Giacomo Quarenghi ten zuiden van het klooster aan de oever van de Neva een nieuw gebouw
op waarin het meisjesinternaat, dat intussen het
Smolnuj-instituut werd genoemd, introk. Boven de arcade van de hoofdingang verheft zich een enorme porticus met
acht zuilen en een timpaan. In augustus 1917 werd het
internaat gesloten. Het Smolnuj-instituut, kortweg Smolnuj genoemd, werd nu betrokken door de sovjet van
Petrograd, het revolutionaire militaire comité. Het Smolnuj werd de commandocantrale van de oktoberrevolutie. Op
de avond van 24 oktober (nieuw 6 november) kwam Lenin in het instituut.
Gedurende de volgende nacht bezetten matrozen en soldaten alle strategisch belangrijke punten van de stad:
bruggen, stations, de elektrische centrale, de staatsbank, het hoofdpostkantoor, de telefooncentrale, enz. Op de
avond van de 25e oktober (nieuw 7 november) kwam in de aula van het Smolnuj het Russische congres bijeen, dat de
stellingen van Lenin staafde, de overwinning van de socialistische revolutie in Rusland afkondigde en wetten
betreffende de nationalisatie van het privé-eigendom afkondigde.
124 dagen woonde Lenin in het Smolnuj-instituut. Zijn woon- en werkvertrekken werden tot monument verklaard
(geen bezichtiging). Daarna werd het gebouw gebruikt door het Leningraadse comité van de communistische
partij. Tussen het Plein van de Proletarische Dictatuur en het 200m brede Smolnuj ligt een park met standbeelden
van Karel Marx en Friedrich Engels (1932; beeldhouwer S. Jensejev). Het standbeeld van Lenin voor het hoofdportaal
ontwierpen de beeldhouwers V. Koslov en de architect V. Sjtsjoeko (1927). De beelden zijn inmiddels
verwijderd.
Aan het Plein van de Proletarische Dictatuur liggen behalve het Smolnuj-instituut ook nog het Huis van de Politieke
Vorming (sinds 1974) en het gebouw van het Uitvoerend
Comité van de Leningraadse sovjet (sinds 1980).
|