Historisch overzicht.
Groot-Novgorod en de heerschappij van de Mongolen.
Met de dood van Mstislav viel het rijk Kiev uiteen.
Novgorod was de eerste stad, die zich bevrijdde van het juk van Kiev. Daar koos de vetsje voortaan zijn eigen
vorst en besloot zelfstandig tot het voeren van oorlog en het sluiten van vrede. Groot-Novgorod werd een
soevereine en welvarende stadstaat doordat alle handel tussen Rusland en de steden aan de Oostzee via de
kooplieden van Novgorod liep. Sinds de 12e eeuw was er in Novgorod een nederzetting van Duise koopliede, later
een kantoor van de Hanze. Kiev raakte daarentegen in verval, daar het eerst door de Venetianen en later door
de Genuezen van de handel rondom de Zwarte Zee werd uitgesloten.
In het oosten, 'achter het bos', tussen de rivieren de Volga en de Oka, werden de steden Rostov Velikij en
Soesdal belangrijker. Hun vorst, Joerij Dolgoroekij (1125-1157), een zoon van Vladimir II, leverde een
bittere strijd tegen de Zuidrussische vorsten om het bezit van het grootvorstendom Kiev. Hij versterkte diverse
steden binnen zijn territorium, waaronder ook Moskou (1156). Zijn zoon Andrej Bogoljoebskij (1157-1174)
veroverde in 1169 Kiev, vernietigde het en maakte Vladimir aan de Kljasma tot nieuwe hoofdstad van zijn
grootvorstendom. In 1170 mislukte zijn poging om Novgorod te onderwerpen. In 1173 werd hij het
slachtoffer van een aanval van de bojaren uit Rostov en Soesdal. Onder Andrej Bogoljoebskij en zijn broer
Vsevold III (1176-1212) stond het grootvorstendom Vladimir-Soesdal op het hoogtepunt van zijn macht.
Unieke werken van de bouw- en goudsmidkunst getuigen van de bloei van deze periode. Van het rijk Roes verhaalt
het beroemde Igorlied, een heldendicht uit het einde van
de 12e eeuw.
Intussen hadden andere vorstendommen, zoals Minsk en Smolensk, eveneens aan betekenis gewonnen. De kerk
vormde nog de enige band in het rijk Roes; deze
probeerde, meestal tevergeefs, de vorstendommen te verzoenen en beschermde de vorsten en het volk tegen
alle westelijke, dat wil zeggen rooms-katholieke, invloeden. Ten koste van de vrije
boerengemeenschappen vergrootten vorsten, bojaren en
kloosters hun bezit. In Kiev resideerde in de 12e en 13e eeuw alleen nog maar de aartsbisschop, het hoofd van de
Russisch-orthodoxe kerk; de patriarch van Constantinopel bleef de hoogste instantie van de kerk. In
1216 probeerde het vorstendom Vladimir-Soesdal nog een keer het machtige Groot-Novgorod in te lijven; de
veldslag eindigde met een nederlaag aan de Lipitsa.
Aan het begin van de 13e eeuw rukten tataarse Mongolen onder aanvoering van Djingiz Khandoor Azië op
naar het Westen, versloegen in 1223 bij de Kalka ten noorden van de Zee van Azov het keger van de
verenigde Russen en Komanen en verdwenen vervolgens
weer naar de Centraalaziatische steppen. In 1237 vielen de Mongolenopnieuw aan onder aanvoering van Batoe
Khan, de kleinzoon van Djingiz Khan. Zij verwoestten het
vorstendom Vladimir-Soesdal en drongen naar het noorden op om Novgorod te veroveren; in het voorjaar
van 1238 bleven ze echter in de ontdooide moerassen
steken. In 1420 werd Kiev bestormd, uitgemoord enplatgebrand. In 1241 versloeg Batoe Khan in de slag bij
Liegnitz een Duits-Pools leger onder aanvoering van Hendrik II van Breslau. Pas de dood van de Groot-Khan
Ögedei bracht het Mongolenleger tot staan. De Russische vorstendommen bleven onder heerschappij van de
Mongolen; Novgorod plaatste zich vrijwillig onder hun gezag.
Aangezien Batoe, de Mongolenheerser, in andere delen van zijn uitgestrekte rijk nodig was, waren de Russische
vorsten gedwongen hun eigen problemen op te lossen.
Aleksandr Nevskij, vorst van Novgorod (1236-1251), hield dank zij zijn collaboratie met de Mongolen de rug
vrij en versloeg in 1240 langs de Neva oprukkende Zweden (vandaar de bijnaam "Nevskij") en in 1242 de
over het dichtgevroren Peipsi-meer opdringende Duitse ordenridders. Toen zijn broer, grootvorst Andrej
Jaroslavitj van Vladimir, een verbintenis aanging met de vorst Daniil Romanovitsj van Halutsj-Volhunië,
beschuldigde Nevskij deze bij Batoe Khan van opruiing tegen de Mongolen. Batoe keerde terug in het rijk Roes
en overwon in 1252 de coalitie onder aanvoering van Andrej in de slag bij Peredlavl-Salesskij. Aleksandr
Nevskij, door Batoe Khan als nieuwe grootvorst van
Vladimir (1252-1263) benoemd, ontwikkelde zich als een toonaangevende persoonlijkheid in het rijk Roes en wordt
tot op heden in de Russisch-orthodoxe kerk als een heilige vereerd. De Mongolen waren tolerant ten aanzien
van de godsdienst; ze waren tevreden met redelijke tributiebetalingen, steunden de regerende grootvorst en
gaven de kerk nog meer priviliges.
Na de dood van Aleksandr Nevskij bleef Vladimir tot in de 14e eeuw het machtscentrum van het rijk Roes. In 1299
verplaatste de aartsbisschop zijn zetel van Kiev naar Vladimir. Geleidelijk aan verschoven echter de posities.
De nieuwe vorstendommen Tver (het huidige Kalinin) en Moskou traden steeds meer op de voorgrond. Bij hun
twisten riepen de vorsten regelmatig de hulp in van de 'gouden horde' (het Russsich-Siberische Kartuizerklooster Tataar-Mongolenrijk), zodat de Aziatische ruitertroepen steeds weer de steden en dorpen verwoestten.
|