Historisch overzicht.
De opkomst van Moskou.
In 1328 werd aan Ivan I Danilovitsj, sinds 1325 vorst van Moskou, het ambt van grootvorst van Vladimir
toegewezen, terwijl hij in Moskou resideerde. Door hoge
tributen te betalen - die hij op onverbiddelijk wijze bij de andere russsiche vorsten inde, zelfs in Novgorod - kreeg
hij de steun van de jkan en streed met groot succes tegen zijn gevaarlijkste tegenstander, de vorst van Tver.
Een deel van de belastingen stak hij in zijn eigen zak, wat zijn macht vergrootte maar hem ook de bijnaam
'kalita' (= geldzak) gaf. Met de uitbreiding van zijn vorstendom begon hij zijn 'verzameling Russische grond'
aan te leggen en noemde zich zelfbewust 'grootvorst van geheel Rusland'. In
1328 verplaatste Ivan de zetel van de aartsbisschop naar Moskou.
In de 14e eeuw nam de kolonisatie van vorsten, bojaren en kloosters en in mindere mate van de vrije
boerengemeenschappen in de grote bosrijke gebieden toe. De grootvorst van Moskou liet de eerste Russische
munten slaan. Tot op dat moment behoorden
eekhoornhuiden, zilverstaven en buitenlandse betaalmiddelen tot de nomale valuta. Groot-Novgorod
ontwikkelde zich tot het belangrijkste handelscentrum van het Westen, de machtige Duitse Hanze zorgde voor
de goederenoverslag.
Tijdens de regering van de grootvorst Dmitrij Donskoj (1359-1389) profileerde Moskou zich steeds duidelijker
als leider van de russische vorstendommen. Dmitrij maakte gebruik van het verval van de gouden horde door
in 1382 het tatarenleger op het Snippenveld bij de Don (Koulikovoveld) een gevoelige nederlaag toe te brengen.
Dmitrij kreeg de bijnaam 'Donskoj' (= van de Don). In 1382 veroverde khan Tohtamysj als tegenzet Moskou en
bleef Rusland nog ruim anderhalve eeuw onder de Tataars-Mongoolse heerschappij, maar de overwinning
op de tot dan toe als onoverwinlijk beschouwde gouden horde had het zelfbewustzijn van de Russen reusachtig
versterkt. De Russische kerk stond achter de grootvorst van Moskou en zijn streven om de vorstendommen, die
zich gedeeltelijk met het rooms-katholieke Litouwen
verbonden hadden, te verenigen. Ook in de winter van 1408/09 stroopten de Tataren de Moskouse territoria af,
Moskou konden ze echter niet meer veroveren.
Tijdens de regering van Vassilij II, de kleinzoon van Dmitrij (1425-1462) begon een tien jaar durende
bloedige familievete over de erfopvolging, waar ook de andere vorstendommen en zelfs de 'horde' zich mee
bemoeiden. Vassilij moest driemaal uit Moskou vluchten, werd blind, raakte tijdelijk in Tataarse gevangenschap,
maar hield uiteindelijk toch de macht in handen. De macht van de gouden horde nam af, het versterkte
Litouwen richtte zijn belangstelling in toenemende mate op het Westen, derhalve werd Moskou het centrum van
Oud-Rusland. De munten van Vasslij droegen voortaan het opschrift 'Heer van het gehele rijk Roes'. Een
honderdjarige bloeiperiode brak aan, de steden groeiden, de handel en nijverheid gedijden en de kolonisatie van de
bosrijke gebieden bereikte haar hoogtepunt.
In 1453 veroverden de Turken Constantinopel. In 1459 besloot de synode van de Russische bisschoppen dat de
aartsbisschop van Roes de bekrachtiging van de patriarch
van Constantinopel niet meer nodig had, de toestemming van de grootvorst van Moskou was voldoende.
In 1478 dwong grootvorst Ivan III Novgorod, dat zich bij Litouwen en Polen wilde aansluiten, tot erkenning van
hem als grootvorst van Moskou. In 1494 sloot de Hanze
haar kantoren, waardoor Novgorod zijn positie als handelsmetropool van Rusland verloor. In 1485 moest de
grootvorst van Tver zijn land afstaan, Ivan III schafte de tribuutbetalingen aan de gouden horde af en riskeerde
zelfs een oorlog met Litouwen, wat hen in 1503 enkele westerse grensvorstendommen opleverde. daarmee was
de politieke eenwording van Rusland nagenoeg voltooid.
Het Moskouse rijk werd de sterkste macht in Oost-Europa. Ivan versterkte het centrale bestuur,
trouwde in een tweede huwelijk met Zoë (Russisch Sofia) Paleologos, nicht van de Byzantijnse keizer, en
nam het Byzantijnse hofceremonieel over, waaronder de
dubbele adelaar van goud op rode ondergrond. Ten tijde van Ivans zoon Vassilij III (1505-1513) kwamen de
laatste Russsiche vorstendommen onder de heerschappij van Moskou. In 1514 viel ook Smolensk.
Ivan IV 91533-1584), bijgenaamd Grosnuj (= de strenge, later de Verschrikkelijke), versterkte het
centrale gezag door de hervormingen in het bestuur en de rechtspraak. Hij onderdrukte de bojaren en maakte de
lagere ambtenarenstand tot bestuursklasse. In 1547 nam hij de titel 'tsaar' (= keizer) aan, als se door God gewilde
opvolger van de oostromeinse en Byzantijnse keizer.
Moskou werd 'het derde Rome' genoemd (Constantinopel, het Roma Nova van Constantijn de
Grote, gold als het 'tweede Rome').
Met de verovering van de tataarseKhanaten Kasan in 1552 en Astrakan in1556 annexeerde Ivan het gehele
Volgagebied tot aan de Kaspische Zee. In 1588 valt hij
Lijfland aan en raakt verwikkeld in een 25 jaar durende oorlog met Polen en Zweden, die leidde tot de
ineenstorting van de economie en de isolatie van Moskou van de Oostzee. tijdens het politieke machtvacuüm in het
oosten stootten intussen de kozakken, onder leiding van hun legendarische aanvoerder Jermak Timofejevitsj, in
opdracht van het handelshuis stroganov door en na hun overwinning in 1582 op de khan Koetsjoem begon de
verovering van Siberië.
Fjodor I, zoon van Ivan (1584-1598), belastte Boris Godoenov, zijn zwager, met de staatsaangelegenheden.
In 1598, na de dood van Fjodor, de laatste der Roerikiden, benoemde het rijksbestuur Godoenov tot
tsaar. Maar omdat hij niet tot de dynastie van de Roerikiden behooorde, werd zijn rang hem voortdurend
betwist. Met behulp van Polen gaf een rus, vermoedelijk
de weggelopen monnik Grigorij Otrepjev, zich uit voor Dmitrij, de jongste zoon van Ivan de Verschrikkelijke, die
op achtjarige leeftijd op onverklaarbare wijze was gestorven. Na de dood van Godoenov in 1605 zetten de
vorsten de 'valse' Dmitrij op de tsarentroon. Kort daarop werd hij tijdens een opstand vermoord, daar hij de
Russsiche hoge adel negeerde, hervormingen naar Pools voorbeeld invoerde en trouwde met een katholieke
vrouw.
Chaotische jaren volgden. De hoge adel plaatste Vassilij IV Schoejskij (16096-1610) op de troon, maar
voortdurende onrust en bewapende opstanden teisterdenhet rijk Roes. De Polen stuurden weer een
valse Dmitrij naar Moskou. Vassilij vroeg de Zweden om
hulp. Daarop verscheen ook een Pools leger, dat de troepen van de tsaar een verpletterende nederlaag
toebracht. Vassilij kwam in het klooster terecht. De Poolse koning, Sigismund III, liet zich tot de nieuwe tsaar
kiezen, maar een volkopstand verijdelde de kroning. In 1612 moest het Poolse garnizoen in het Kremlin te
Moskou capituleren.
In 1613 stichtte Michail Fjodorovitsj als kandidaat van de dienstadel, de tsarendynastie der Romanovs. In
Novgorod waren de Zweden, terwijl de Polen de westelijke provincies bezetten. De verdragen van 1617
respectievelijk 1618 behelsden een aanzienlijke
inkrimping van het Russische rijk. Michail moest nieuwe strijdkrachten inzetten om zowl de zekerheid naar buiten
alsook het tsarengezag in het binnenland zeker te stellen. Tsaar Aleksej (1645-1676) vergrootte de
Russische heerschappij in Siberië tot aan China. In 1649 versterkte hij de binding van de Russsiche boeren met
hun geboortegrond en bevestigde daarmee het instituut van lijfeigenschap. Tijdens de grote boerenopstand
(1667-1671) onder leiding van de kozakkenaanvoerder Stepan (Stenka) Rasin werd jet zuidoosten van het rijk
geteisterd. Fjodor III (1676-1682) probeerde tijdens de eerste Turkse oorlog (1677-1681) tevergeefs de Krim op
de Osmanen te veroveren om op die manier een toegang tot de Zwarte Zee te verkrijgen.
|