St.Petersburg.
Geschiedenis van de stad.
Meteen bij het begin van de Noorse oorlog (1700-1721) leden de Russen bij Narva een gevoelige nederlaag
(1700). De Zweden keerden zich nu tegen hun tweede tegenstander, August de Sterke van Saksen en Polen. In
deze tijd van onzekerheid over de afloop van de oorlog begon Peter I op 16 mei 1703 op het Hazeneiland
(Sajatsjij Ostrov) in de Nevadelta een enorme vesting te bouwen.
Met deze vesting aan de oeroude scheepvaartroute 'van de Varjaken naar de Grieken' wilde de tsaar de toegang van
Rusland naar de Oostzee verzekeren, en 'het venster naar het Westen' openstoten. In 1702 liet hij op de
tegenoverliggende oevers van de Neva, op de plaats van de tegenwoordige Admiraliteit, een reusachtige werf
bouwen.
Op zijn talrijke verkenningsreizen door de delta was bij Peter I de gedachte gerijpt om zijn residentie naar het
noorden van Rusland te verplaatsen, om op het drassige eiland in de monding van de Neva een nieuwe hoofdstad
van het Russische rijk te laten verrijzen, zo mogelijk nog eleganter dan de andere Europese hoofdsteden. Met dit
doel voor ogen had hij de beroemde architect Domenico Trezzini als hofarchitect gecontracteerd en
hem met het ontwerp van de stad belast. Trezzini, die zich in Rusland Andrej Petrovitsj noemde, begon reeds in april 1703 met
de uitvoering van de eerste ontwerpen. In 1708 riep Peter de Russische aristocratie en kooplieden op, aan de
monding van de Neva huizen te bouwen. De adel en ambtenaren waren ontzet: het oude Moskou moesten ze
ruilen voor een door muggen geplaagde pioniersnederzetting?
Bovendien stonden de Zweden nog onverslagen op Russische bodem en dreigden zich het Nevagebied weer
toe te eigenen.
Pas nadat Peter de Zweden in de slag bij Poltova (1709) definitief verslagen had, gaf de aristocratie aarzelend toe.
Miljoenen boomstammen werden diep in de modderige bodem geheid en daarop werden houten huizen gebouwd,
die echter bij de jaarlijkse overstromingen steeds weer instortten of zelfs werden weggespoeld. Toen bouwde
Trezzini de eerste stenen gebouwen: het zomerpaleis van de tsaren, de Petrus en Pauluskathedraal in het midden
van de vesting en de twaalf colleges (ministeries). In 1712 verplaatste Peter de Grote zijn residentie officieel van
Moskou naar de Neva. In het begin werd de naam van de
stad geschreven als 'Sint-Petersburgh' soms 'Sint-Petersburch', want zo hadden de Hollandse
scheepsbouwers de stad naar de beschermheilige van de tsaar genoemd. Peter I bepaalde dat de naam als
'Pietersburch' uitgesproken moest worden. De talloze
Duitse immigranten zeiden 'Sint-Petersburg' en deze schrijfwijze werd officieel aangehouden tot aan het
uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914.
Tezamen met de tsaar moesten noodgedwongen ook de buitenlandse gezanten en ambtenaren van de ministeries
naar de Neva verhuizen. Kooplui en ambachtslieden volgden. Zo leek Sont-Petersburg nog tientallen jaren op
een bouwterrein waar voortdurend zo'n 20.000 arbeidskrachten werkten. Hollandse molens dreven
pompen en houtzagerijen aan, boomstammen en stenen moesten met wagens, sleden en schepen van verre
worden aangevoerd. Toen er in 1714 gebrek aan steenhouwers was gaf de tsaar het bevel dat er tot nader
order alleen nog maar in de nieuwe hoofdstad stenen
gehouwen en vervaardigd mochten worden.
Noodgedwongen trokken de metselaars en steenhouwers naar Sint-Petersburg waar ze werk in overvloed vonden.
Uit westerse landen kwamen architecten en beeldhouwers, die de stad gestalte gaven volgens de opzet van Trezzini;
architecten legden parken en plantsoenen aan. Elk jaar
verwoestten echter grote branden en overstromingen hele stadswijken, die spoedig daarna mooier dan ooit herrezen.
Nog steeds betwijfelde de adel of de stad Peter de Grote zou overleven. Peters opvolgers Catharina I, Peter II,
Anna en Ivan IV bekommerden zich inderdaad weinig om
Sint-Petersburg. Pas Peters dochter Elisabeth (1741-1762) zette het werk van haar vader met grote inzet en
geestdrift voort. Zij belastte Bartolomeo graaf Rastelli met de bouw van het Winterpaleis, het Smolnujklooster en het
slot in Tarskoje Selo (tegenwoordig Poesjkin). Met talrijke andere gebouwen en ontwerpen van nieuwe wijken
vormde hij het stadsbeeld van Sint-Petersburg.
Ten tijde van Catharina II de Grote (1762-1796) ontwikkelde Sint-Petersburg zich tot de hoofdstad die in
pracht en praal zelfs Parijs ver achter zich liet. A. Rinaldi schiep het Marmeren paleis (tegenwoordig het
Leninmuseum), J.B. Vallin de la Mothe de Academie van Schone Kunsten, I. Starov het Taurische paleis, G.
Quarenghi het Smolnuj-instituut en de Academie van Wetenschappen, A. Sacharov de Admiraliteit en A.
Voronichjin de Kazanse kathedraal. De classicistische bouwstijl volgde de barok op.
Uit de Napoleontische oorlog kwam Rusland als grootmacht te voorschijn. Alexander I
gaf Karel Ivanovitsj Rossi opdracht hele paleizen, straten en groepen gebouwen te maken. De Grote generale staf,
het Michailovpaleis (tegenwoordig het Russisch museum), het Alexandratheater (tegenwoordig het Poesjkintheater)
zijn de mooiste classicistische scheppingen van deze bouwmeester.
Samen met de universele geleerde von Leibnitz (1646-1716) had Peter de Grote de stichting van een
Academie van wetenschappen voorbereid (oekazes uit 1724).
In 1757 volgde onder tsarina Elisabeth de Academie van Schone Kunsten. Sint-Petersburg
ontwikkelde zich tot een centrum van kunst en wetenschap. Hier werkten de Zwitserse wiskundige
Leonard Euler (1707-1783), de geleerde Michail
Lomonossov (1711-1765), de scheikundige Dimitrij Mendelejv (1834-1907) en de fysioloog Ivan Pavlov
(1849-1936), de schrijvers Aleksandr Poesjkin (1799-1837), Nikolaj Gogol (1809-1852), Fjodor
Dostojevskij (1821-1881) enAleksandr Blok (1880-1921), de schilders Ilja Repin (1844-1930) en Koesma
Petrov-Vodkin (1878-1939). Michail Glinka (1840-1857) stichtte de Russische nationale opera, de pianovirtuoos
Anton Rubinstein (1829-1894) opende het beroemde Peterburgse conservatorium, de geneeskundige professor
Aleksandr Borodin (1834-1881) schreef de opera 'Prins Igor' en Modest Moessorgskij (1839-1881) de opera 'Boris
Godoenov', Peter Tsjaikovskij (1840-1893) legde met zijn werken de basis voor de grote Russische ballettraditie in
Sint-Petersburg, Nikolaj Rimskij-Korssakov (1844-1908) schiep opera's en symfonieën, zijn leerling Aleksandr
Glasoenov (1865-1936) voltooide Borodins 'Prins Igor' en Dimitrij Sjostakovitsj (1906-1975) geldt als de grootste
Russische componist van de 20e eeuw (7e symfonie 'de Leningrader').
Sint-Petersburg was niet allen een stad van paleizen en kathedralen, schone kunsten en wetenschap, maar als
residentie van de tsaren ook het centrum van de opstanden waardoor de maatschappelijke orde in Rusland,
die met de geestelijke en economische ontwikkeling van het land geen gelijke tred gehouden had, veranderd moest
worden. Na 1789 kregen de ideeën van de Franse revolutie ook in de gelederen van de jonge aristocraten
talloze aanhangers, die zich verenigden in geheime verbonden, en aangespoord door de
bevrijdingsbewegingen in Italië en Spanje en door het gegroeide zelfbewustzijn van de 'Intelligenzija' na de
Napoleontische oorlog in 1812 ingrijpende hervormingen verlangden. De onverwachte dood van tsaar Alexander I
was de aanleiding tot de opstand. Op het Senaatsplein van Sint-Petersburg weigerden op 26 december 1825 (oude
tijd 14 december) 3000 soldaten van de garde de eed aan de nieuwe tsaar Nicolaas I af te leggen. Zij wilden de
Senaat, de hoogste regeringsinstantie van het rijk,
dwingen een 'manifest aan het Russische volk' openbaar te maken. Deze verklaring hield de afschaffing in van de
monarchie en de lijfeigenschap en het bijeenroepen van een constituerende vergadering. Het ontbrak de
dekabristen (genoemd naar het Russische woord 'dekabr' voor 'december') echter aan een eensgezinde leiding, hun
opstand was onvoldoende georganiseerd en bovendien verraden. Troepen van de tsaar omsingelden het
Senaatsplein en openden het vuur. De opstand stortte binnen enkele uren ineen. Vijf van de leiders werden
terechtgesteld en meer dan 120 mannen naar Siberië verbannen. In 1856 keerden de laatste dekabristen uit hun
verbanning terug.
Sinds 1865 eisten de 'narodniki' (= populaire figuren), die bijna uitsluitend gerekruteerd werden onder de studenten,
de bevrijding van de boeren. Zij probeerden door talloze
aanslagen op hoge ambtenaren en grootgrondbezitters de horige boeren aan hun kant te krijgen. Op 13 maart 1881
werd tsaar Alexander II in Sint-Petersburg het slachtoffer van een bomaanslag. De boeren wantrouwden echter de
studenten en weigerden de narodniki elke steun.
Toen omstreeks de jaarwisseling van 1904/1905 vele arbeiders van de Poelitovfabriek, de grootste wapenfabriek
van Sint-Petersburg, ontslagen werden brak er een staking
uit die zich binnen enkele dagen uitbreidde tot alle bedrijven van Sint-Petersburg. Op 22 januari (oude tijd 9
januari) 1905 trok de jonge priester Georgij Gapon aan het hoofd van duizenden arbeiders met kruisen,
heiligenbeelden, kerkelijke vaandels en beeltenissen van de tsaar en tsarina in een vreedzame demonstratie naar
het Slotplein om tsaar Nicolaas II een smeekschrift te overhandigen. Er was geen toestemming voor de
demonstratie gegeven, daarom openden de troepen van de tsaar het vuur, ongeveer 4600 demonstranten werden
gewond of gedood.
Op de 'Rode zondag' werden de banden tussen de tsaar en zijn volk definitief verbroken.
Stakingen en onrust hadden het hele rijk in hun greep.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (1914) werd de Hollands-Duitse naam 'Sint-Petersburg' veranderd in
het Russische "Petrograd' (= Peterstad). Militair falen had
oorlogsmoeheid bij de Russische soldaten tot gevolg.
Daarbij kwam de groeiende ontevredenheid met de tsaar en de door hem ingestelde regering. In 1907 had tsarina
Alexandra (Alice van Hessen) de avonturier Raspoetin naar
het hof gehaald, die door hypnotische krachten de aan bloederziekte lijdende troonopvolger beloofde te genezen.
Raspoetin kreeg steeds meer invloed op het tsarenpaar en vormde een nieuw gevaar voor de monarchie. In 1916
werd hij in Petrograd door leden van het hof vermoord.
Op 8 maart (oude tijd 23 februari) 1917 braken in Petrograd stakingen en onlusten uit. Het garnizoen van de
hoofdstad verklaarde zich solidair met de arbeiders, de beide groepen vormden gemeenschappelijke raden
(sovjets), die de macht overnamen (februarirevolutie). De doema (volksvertegenwoordiging) verving echter de
regering door een 'provisorische regering', die de tsaar dringend vroeg af te treden (15 maart). In april kwam
Lenin naar Petrograd. In juli verijdelde de provisorische regering een poging tot een staatsgreep door de
bolsjeviki; Lenin moest naar Finland vluchten.
Op 7 november (oude tijd 25 oktober) 1917 lukte het de bolsjeviki onder leiding van Lenin de macht aan zich te
trekken (oktoberrevolutie). Om 18 uur hadden de eenheden van de revolutionaire militaire comités alle
belangrijke gebouwen van Petrograd bezet en het Winterpaleis, waar de provisorische regering haar zetel
had, omsingeld. Lenin gaf het bevel tot de aanval. Om 21.45 uur loste de kruiser Aurora een schot als
startsignaal, waarop het paleis werd beschoten. Om het historische gebouw te sparen wachtten de revolutionairen
op de reactie van de regering. Toen die nog steeds niet terugtrad bestormden de rode gardisten het paleis.
Minister-president Aleksandr Kerenskij liet de regeringsgezinde troepen onder generaal Krasnov naar
Petrograd komen. In de voorsteden ontstonden bloedige gevechten. In de nacht van 10 op 11 maart 1918 ging
Lenin naar Moskou en bestemde deze stad tot hoofdstad van de Russische sovjetrepubliek. In 1918 emigreerde
Kerenskij naar West-Europa; van 1940 tot zijn dood in 1970 woonde hij in New York. Op 21 januari 1924 stierf
Lenin.
Op 26 januari werd Petrograd omgedoopt tot Leningrad. In de volgende jaren
ontwikkelden zich grote industrieën, de haven werd vergroot en nieuwe woonwijken verrezen op de moerassige grond.
Op 22 juni 1941 onderbrak de Tweede Wereldoorlog, voor de Russische bevolking de Grote Vaderlandse oorlog, de
gestage ontwikkeling van Leningrad. Nauwelijks twee
maanden later stonden de pantsereenheden van het Duitse leger voor de poorten van de stad. Begin
september hadden de Duitse en Finse troepen met de inname van Petrorepost, de oude sleutelburcht, de ring om
Leningrad gesloten. De belangrijkste levensbehoeften konden allen nog via de lucht en 's winters over het
bevroren Ladogameer worden aangevoerd. Tijdens de 900 dagen durende blokkade kwamen 17.000 inwoners door
bommen en granaten om het leven en 640.000 mensen bevroren of verhongerden. De bedrijven in Leningrad
werkten dag en nacht onder de moeilijkste
omstandigheden; zij produceerden ten tijde van de blokkade 2000 gepantserde gevechtswagens, 1500
vliegtuigen, 4500 stukken geschut en 12.000 granaatwerpers.
In janiuari 1943 doorbraken de sovjettroepen bij Petrorepost de belegeringsgordel. Toch
zou het nog een jaar duren eer her rode leger in de slag van Leningrad (van 14 tot 27 januari 1944) de
omsingeling definitief verbrak. De 200 km lange blokkadelijn wordt tegenwoordig gemarkeerd door een
'groene gordel van de roem' met 60 monumenten. Het grootste gedenkteken staat op het Overwinningsplein. In
1951 was de door de blokkade aangerichte schade grotendeels hersteld. De modernisering en de bouw van
nieuwe stadsdelen nam een aanvang.
|